Vandaag weer een spiksplinternieuw Karel Cavia-verhaal. Dit verhaal staat nog niet in eerder
verschenen boeken. De avonturen van Karel Cavia zijn bedoeld voor kinderen van
7 tot 12 jaar maar oudere kinderen, zoals mijn oudtante Emma in Schellingwoude,
die 93 is, en mijn suikeroompje Lambertus uit Burgerbrug, die volgende maand
zijn 88e verjaardag viert, volgen Karel ook. Ze hebben weliswaar een
bril met glazen zo dik als een jampotbodem op hun neus, maar vanwege de grote
letter kunnen ze de boeken over Karel met gemak en veel plezier lezen. En zij
zeggen dat kinderen die nog niet zo goed kunnen lezen ook de boeken van Karel
kunnen kopen omdat achterin het boek een cd is gestopt waarmee alle verhalen
kunnen worden afgeluisterd.
Het is herfst. Twee flinke stormen, kort na elkaar, hebben de
bladeren van de loofbomen afgerukt. In de duinen, waar het hele gezin elke week
wel een keer wandelt, dragen de dennen nog wel hun naalden maar er liggen flink
wat groene dennenappels op de grond, die van de takken zijn afgezwiept.
Karel loopt met Plien en Pieter voorop. Daarachter komen
vader en moeder. Kater Dolle Dries is thuisgebleven, lekker warm in zijn mand.
‘Hij lijkt wel een beetje op een beertje’, zei moeder laatst. ‘Volgens mij
houdt hij het liefst een lange winterslaap.’
Karel speurt de bosbodem af. Op de paden, die dwars door de
zandduinen lopen, liggen alleen maar schelpenzand, houtsnippers en
dennennaalden maar links en rechts, op de heuveltjes en in de dalen, zijn
interessante dingen te zien. Natuurlijk zijn de kort na de laatste storm gebroken
stammen spannend om te zien. Sommige bomen zijn geknakt als waren het
luciferhoutjes. Andere stammen liggen er al jaren. Dat kun je waarnemen door
naar de kleur te kijken van het vermolmde hout. Het is veel donkerder dan het
bijna blanke hout van de vers gespleten stammen.
Karel heeft op de televisie gehoord en gezien dat er mensen
zijn die paddenstoelen verzamelen. Hij probeert tijdens de wandeling zich te
herinneren wat er gezegd werd. ,,Hoe was het ook al weer?’’ bromt Karel in
zichzelf. ,,Cantharellen en
Eekhoorntjesbrood waren in het bos te vinden en die waren erg lekker als je ze
smoorde of in een omelet meebakte. Champignons kun je daar ook voor gebruiken
maar die groeien niet in de bossen, die worden gekweekt in grotten. Zie je wel,
hij had goed opgelet wat ze op televisie vertelden.’’
,,O ja’’, dacht Karel, ,,ik moet wel oppassen voor de
vliegenzwammen. Die moet ik laten staan. Ze zien er wel leuk uit: rood met
witte stippen, maar ze zijn behoorlijk giftig.’’
Omdat Karel links en rechts van het pad afwijkt en zo nu en
dan stilstaat bij een jong eikje dat nog dapper in blad staat of bij een dikke,
natte, gladde boomstobbe die half wordt overwoekerd door trossen zwarte
zwammen, verdwijnt Karel langzaam uit het gezicht van Plien en Pieter en vader
en moeder.
,,Kijk, dat is volgens mij een champignon’’, zegt Karel in
zichzelf. ,, Dat moeten wel champignons
zijn. Ik heb ze wel eens in de keuken gezien. Ze lijken er sprekend op. Het zijn zeker geen vliegenzwammen want die
zijn roood. En deze zijn grijsbeige of beigegrijs, hoe noem je nou zo’n kleur?
Ach, dat is niet belangrijk. Ik ga mijn vriendjes verrassen met een maaltje
zelfgeplukte champignons. Zie je wel dat
ze niet alleen in grotten groeien. Ze zijn hier midden in het bos ook te
vinden. Als je maar goed zoekt.’’
,,Zouden ze lekker zijn? Zou je ze eerst moeten koken? Ach,
natuurlijk niet, de eekhoorns en de konijnen en de vogels eten ze ook rauw en
ik ben tenslotte ook een natuurwezen.’’ En Karel breekt het steeltje en proeft
voorzichtig een stukje van de hoed van de paddenstoel. ,,Mmmm. Lekker
natuurlijk. Smullen, ik wist niet dat paddenstoelen zo goed smaakten.’’ En
Karel neemt nog een hap van de de kap van de paddenstoel. En even later neemt
hij een tweede paddenstoel in zijn knuistjes.
Karel is er bij gaan zitten. Hij hapt zo nu en dan in het
hoedje van een paddenstoel en mompelt met volle mond: ,,Gaaf zeg, wat ben ik
goed bezig. En goedkoop ook: je vindt ze in de natuur, ik hoef er geen geld
voor te betalen in de winkel.’’
Maar er begint iets in zijn maag te knorren. ,,Hè? Wat is
dat? Ik voel me niet lekker. En ik word ook een beetje draaierig. Zou het van
de paddenstoelen komen? Nee, dat kan niet. Het was toch geen vliegenzwam, het
was maar een onschuldige champignon?’’
Plien en Pieter zijn ongerust. Ze waren volop aan het
kletsen over school en over vriendjes en vriendinnetjes. Ze zijn Karel uit het oog
verloren. Ze hebben hem al een paar keer
geroepen maar krijgen geen antwoord.
,,Wanneer heb jij hem voor het laatst gezien?’’ vraagt Plien
aan Pieter met een ongeruste klank in haar stem. Ook vader en moeder bemoeien
zich er nu mee. ,,Jongens, we moeten Karel gaan zoeken’’, zegt vader en moeder
stelt: ,,Hij was ons toch vooruit. Dan moet hij ergens voor ons lopen...’’
,,Nee’’, zegt Plien, ,,hij was van het pad af en Karel
kennende zal hij wel ergens gestopt zijn om iets te onderzoeken.’’
,,Ik heb geen flauw idee waar hij is gaan snuffelen’’, zegt
Pieter. ,,We kunnen maar het beste een stuk teruggaan en dan onderweg telkens
zijn naam roepen.’’
Ze lopen met zijn vieren rustig het pad terug zoals ze
gekomen zijn. Maar als ze na een paar minuten geen enkel teken van leven
krijgen zijn ze toch bezorgd. ,,Waar kan die kleine dekselse Karel nou toch
zijn?
Dan horen ze een zwak gekerm. Op zeven meter van het pad
ligt, tegen een schuin hellinkje, Karel met zijn beide pootjes op zijn maag.
,,Blluh, ik voel me ziek, zwak en misselijk’’, zegt hij. Ik denk dat het van de
champignons komt die ik gegeten heb.’’
De kindern en vader en moeder zien naast Karel een plukje
paddenstoelen die inderdaad wel wat van champignons weg hebben maar het volgens
vader en moeder toch niet zijn.
,,Dat zijn geen champignons, Karel’’ meent vader. ,,Ik weet
niet hoe je ze wel noemt, maar ik vertrouw het niet. En als jij je zo ziek
voelt, moeten we snel naar het ziekenhuis. Dan moet je maag worden
leeggepompt.’’
,,Nee hè, nee... Ik wil niet naar het ziekenhuis. Dan gaan
ze allerlei nare dingen met me doen.’’
,,Het is echt nodig’’, zegt vader en hij tilt Karel op en
draagt hem onder de bovenkant van zijn jas, die hij voor een deel losgeknoopt
heeft. Op een holletje gaan de wandelaars naar de auto.
,,Eigenlijk moeten we naar de dierenarts’’ zegt Pieter,
,,maar ik weet niet of ze daar apparatuur hebben om een maagje mee leeg te
pompen.’’
,,En bovendien is de praktijk van de dierenarts op zondag
gesloten’’, vult Plien haar broer aan. ,,Ik denk dat we toch naar de Eerste
Hulp moeten...’’
,,Precies, daarom ben ik al op weg naar het ziekenhuis’’,
zegt vader die vanuit zijn ooghoek in de achteruitkijkspiegel Karel ziet. ,,En
als ik Karel zo bij jullie zie liggen, denk ik dat hij het wel fijn vindt als
hij straks van die paddenstoelen verlost is.’’
,,Echt wel... Doe maar snel...’’, jankt Karel.
Na een kwartier zijn ze bij de eerste hulp. Ze treffen het.
Het is niet druk op deze zondagochtend. Karel wordt meteen naar een kamer
gereden waar hij en de ouders van Plien en Pieter worden ondervraagd. Als het
duidelijk is dat het waarschijnlijk om oneetbare paddestoelen gaat, zegt de
dokter: ,,Van een paar hapjes ga je meestal niet dood, maar je kunt er goed
ziek van zijn. Voor alle zekerheid zullen we je maag maar leegpompen. Het is
niet erg prettig Karel, maar wel nodig.’’ Zij pakt een slangetje en duwt het
voorzichtig door Karels keelgat.
Karel sputttert en spartelt wat. Wat hij zegt is
onverstaanbaar maar iedereen begrijpt dat Karel het niet naar zijn zin heeft.
De dokter schuift het slangetje voorzichtig nog wat verder. ,,Zo, nu gaat-ie
door je slokdarm naar je maagpoort en dan moet die opengaan en dan kunnen we de
rommel uit je maag pompen.’’
Het slangetje is aan de andere kant aangesloten op een machine die begint de brommen als de dokter
de knop omdraait. Na twee minuutjes is het gebeurd. De maaginhoud van Karel
Cavia ligt in een bakje en inderdaad ziet iedereen daar kleine stukjes
paddenstoel in drijven.
De dokter lacht naar de kinderen. ,,Nou, dat is goed
afgelopen’’ en ze richt zich tot Karel die nog als een ziek aapje zielig ligt
te doen. ,,Vooruit, kop op hoor Karel, over een paar uurtjes voel je je weer
kiplekker. Ik stond wel even te kijken toen jullie binnenkwamen. Ik heb het nog
nooit meegemaakt dat ik de maag van een cavia moest schoonmaken.’’
Karel Cavia kijkt haar aan. ,,Voor alles is een eerste keer
dokter, en ik ben ook geen gewone cavia, ik ben een bijzondere cavia.’’
,,Ja, dat kun je wel zeggen’’ en de dokter wendt zich tot de
kinderen. ,,Geef hem voorlopig maar geen eten. Alleen wat water, dat is goed
voor hem, water ontgift.’’
Als ze een half uurtje later met Karel naar de auto lopen,
schiet moeder in de lach: ,,Weten jullie
wat nou zo toevallig is? We eten vanavond champignonsoep vooraf. Maar ik denk
niet dat Karel daar trek in heeft.’’
Karel Cavia zucht: ,,Mag ik daar asjeblieft voor
bedanken...’’
En ze moeten alle vier lachen om de nog steeds beteuterde
snoet van Karel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten